Te hard van stapel gelopen?


Te hard van stapel gelopen?

Dat kun je je afvragen van de enige échte zwemvogel die gebaseerd is op Citroën-techniek: de Hobbycar B612A. Laten we eens een blik werpen op een amfibievoertuig waarvan je waarschijnlijk nog nooit gehoord hebt, ook al zit er bollenvering onder!

Ondanks dat Citroën al in 1948 begon met het leveren van Eendjes, duurde het tot 1994 voordat Citroën-techniek zonder problemen te water kon worden gelaten. Dat moment kwam toen de Hobbycar B612A op de markt verscheen. Hobbycar was een samenwerking tussen François Wardavoir (ex-Renault F1 ingenieur) en Serge Desmarais. Het bedrijf richt zich meteen op de ontwikkeling van een amfibievoertuig. Het eerste model op ware grootte wordt op de Mondial de l’Automobile van 1990 getoond. Een rijdend prototype is klaar in januari 1993.

De Hobbycar B612A is technisch gezien een uitermate interessant voertuig. Dat bleef niet bij de vier stoelen, waarvan de rugleuningen bij wijze van portier en om ruimte aan dek te creëren konden worden neergeklapt, of de voorruit die naar beneden kon zakken. Het chassis was uit roestvrij staal opgetrokken. In het midden werd een 92 pk sterk PSA XUD Turbo aggregaat geplaatst, dat permanent alle vier de wielen aandreef. De vooras beschikte over een viscokoppeling. Verder was de wagen voorzien van Citroëns bekende hydropneumatische veersysteem. De B612A had een lengte van 345 cm, een breedte van 168 cm en was in de laagste stand met ingetrokken voorruit maar 109 cm hoog. Rijklaar had het geheel een gewicht van slechts 950 kilo. Dankzij de korte overhangen had de B612A zowel voor als achter een inloophoek van 45 graden, zodat het voertuig in het terrein een echt klimgeitje was.

Ongetwijfeld had de Hobbycar een goede wegligging en een bovengemiddelde terreinvaardigheid, maar het leukste aan de B612A waren z’n kunsten op de boothelling. De hydropneumatische vering diende bij de tewaterlating om de wielen opgetrokken te houden. Had de Hobbycar eenmaal water onder de kiel, dan werd de aandrijving omgeschakeld op een tweetal hydrojets. Op de middentunnel stond een ‘telegraaf’ voor handgas. De pedalen en het stuur werden volledig buiten gebruik gelaten: sturen gebeurde door middel van een piepklein joystickje op de middentunnel.

Rijden met de Hobbycar is vooral een belevenis omdat er niet zo veel van zijn. De vierwielaandrijving zorgt voor voldoende grip en de turbodiesel is voor de gemiddelde Citrofiel een oude bekende. Plankgas haalt de Hobbycar er zo’n 150 km/h mee. Stoppen kun je de Hobbycar dankzij schijfremmen rondom. Varen met de Hobbycar is een belevenis omdat dan blijkt dat je ondanks alles toch net een auto te water hebt gelaten in plaats van een boot. Voortstuwing en koersverandering werken beide met de hydrojets van 150 kg stuwkracht en met de relatief grote diepgang van de Hobbycar blijkt dat systeem niet geweldig efficiënt te zijn. De topsnelheid te water bedraagt zo’n zes knopen (zeg 11 km/h).

Helaas is het concept nooit werkelijk uitgerijpt. Daardoor heeft de Hobbycar een paar belangrijke zwakke plekken. Zo is de tussenbak van de vierwielaandrijving zwak. Ook het elektrisch systeem is niet vrij van problemen en de motor blijkt in de Hobbycar een voorliefde voor oververhitten te hebben. Een groot commercieel succes is de Hobbycar nooit geworden. De levering begon in 1994 en in 1996 verdween de B612A, na ongeveer 60 geleverde exemplaren, stilletjes van de markt. In 1995 werd een tweede model door Hobbycar gepresenteerd: de Passport. De Passport was een luxe vijfzits monovolume met rondom schuifdeuren, vierwielaandrijving en een tweeliter turbomotor van Opel; een auto met zeker net zulke interessante technische oplossingen als de B612A. Er wordt beweerd dat Hobbycar aan de ontwikkelingskosten van deze Passport ten onder is gegaan. Anderen beweren dat de betrouwbaarheidsproblemen van de B612 het bedrijf genekt hebben. Hoe dan ook ging Hobbycar in 1996 roemloos kopje onder.

Reageren op dit artikel kan hier.

Tekst: Penny Lane, foto’s: internet

© Citroën-Forum 2003 - 2024 | adverteren
Facebook